Het droevige
einde van Jantje zonder Ziel
Dubieuze praktijken
Dronkemansmethode
Een makker in het kwaad
Ingerekend en veroordeeld
Op weg naar de dood
De executie
Het droevige
einde van Jantje zonder Ziel
Op welk moment hij zijn bijnaam heeft gekregen is niet helemaal
duidelijk, maar op zekere dag is men Jan Verspaandonk in Reusel
Janje zonder Ziel gaan noemen, Jantje zonder Moraal had ook gekund,
want er was iets niet in de haak met de normen en waarden die hij
hanteerde. Waar het maar mogelijk was probeerde hij zijn
dorpsgenoten te pakken te nemen en te bedriegen. In zijn functie van
procureur bij de dingbank van Reusel had hij daar ook alle
gelegenheid toe. Eenmaal op het hellend vlak gekomen ging het steeds
verder bergafwaarts, totdat hij op een gegeven ogenblik door de
overheid werd ingerekend. Toen was het snel met hem gedaan, heel
snel zelfs. Met de kortst mogelijke procedure werd hij door de
hoogste Brabantse rechtsinstantie ter dood veroordeeld en in Den
Haag opgehangen en begraven.
In het onderstaande wordt verteld hoe alles in zijn werk is gegaan.
Dubieuze praktijken
Verspaandonk is eind juni (gedoopt op 30 juni) 1668 geboren als zoon
van de clandestien opererende katholieke schoolmeester van het dorp.
In 1702 trad hij voor de eerste keer in het huwelijk met Mechtilda
Spoormans.
Drie jaar later komt hij in conflict met de deken van het Onze Lieve
Vrouwe Gilde, omdat die had geweigerd hem zijn verdiende loon als
koster uit te betalen, het ging maar om tien gulden, maar dat mocht
niet verhinderen dat Verspaandonk de deken voor de plaatselijke
rechtbank bracht en hem voorlopig niet meer losliet (SARA RA Bladel
1, op data 19 mei en 29 juni 1705). Op 29 juni 1705 wordt hij
officieel als procureur bij de dingbank ingeschreven, waarbij hij
onder eede verklaart de belangen van iedereen naar eer en geweten te
zullen behartigen (SARA RA Bladel 1, op data 29 juni 1705) Tien jaar
later staat hij als herbergier te boek, terwijl hij ook een paar
keer burgemeester van het dorp is geweest. Dat laatste lijkt een
hele eer, maar dan wel een eer waar iedereen het liefst voor
bedankte, zo'n lastig en gevaarlijk baantje was dat in die tijd. Ook
Verspaandonk heeft er hinder van ondervonden. Een dubieuze
declaratie van enkele verteringen in zijn eigen herberg liep uit op
een langdurig conflict met een der schepenen in Reusel, Aelbertus
Panis geheten. Verspaandonk riep daarbij de hulp in van een
procureur bij de Raad van Brabant om zijn belangen te verdedigen. (SARE
NA Eindhoven, 135: procuratie d.d. 28 mei 1714). Maar hij deed meer.
Hij zon op wraak en zocht Panis met allerlei lasterpraatjes een
nooit opgehelderde moord op Jan Dijckman in 1698 in de schoenen te
schuiven. De manier waarop hij dat deed mag tekenend voor hem heten.
Om zijn doel te bereiken benaderde hij de voormalige weduwe van het
slachtoffer. Als die bereid was een bepaalde acte over Panis te
tekenen zou ze daar beslist niet slechter van worden. En als ze niet
bereid was zou hij haar wel weten te dwingen, desnoods voor het
gerecht van Eindhoven of ergens anders (SARE RA Bladel invt.nr 39
d.d. 25 maart 1715). Op die manier zette hij mensen onder druk.
Dronkemansmethode
Een andere beproefde methode van Verspaandonk was om iemand eerst
dronken te voeren en vervolgens bepaalde verklaringen te ontlokken
of blindelings een stuk te laten tekenen. Op 28 april 1715 wist hij
op die manier Adriaan van Doorn over te halen tot een proces tegen
diens oom Hendrik Abrahams. Van Doorn trapte erin en gaf
Verspaandonk carte blanche, wat het ook mocht gaan kosten (SARE RA
Bladel invt.nr 39, d.d. 30 april 1715) Zelfs zijn aartsvijand
Albertus Panis heeft hij op die manier te pakken willen nemen. Onder
de mom hun onderlinge twist voor altijd de wereld uit te willen
helpen zette hij hem in zijn eigen herberg eerst de nodige potten
bier voor, om vervolgens met een zogenaamde verzoeningsverklaring op
de proppen te komen. Als zijn vrouw hem niet tijdig had gewaarschuwd
zou Panis zo in de val zijn gelopen (SARE RA Bladel invt.nr 39,
d.d.30 juli 1715).
De gewetenloze procureur begon zijn ziel steeds verder te verliezen.
Eind 1715 richtte hij zijn pijlen weer op Adriaan van Doorn,
capiteijn van de inwoonders tot Reusel. Het moment was goed gekozen:
het houden van de "soogenaemde biegulden tot Reusel". Daar werd
stevig bij gedronken en Van Doorn was al spoedig lazerus. Dat was
voor Verspaandonk het moment om hem een belastende verklaring ten
nadele van Albertus Panis ter tekening op te dringen. "Geef mij tijd
tot morgen om mijn gedachten daarover te laten gaan", aldus de
laveloze Van Doorn. Verspaandonk hield hem echter in de greep en
wist hen bij monde van Hendrik Kerkhofs toch tot tekenen te bewegen:
"Gij cont tselve attesteeren, daer sal geen quaet naer volgen,
teecken maer". Gelukkig was Van Doorn zo kien om zijn stap een paar
dagen later opelijk te betreuren en ongedaan te maken (SARE RA
Bladel invt.nr 39, d.d. 13 december 1715). (naar
boven)
Een makker in het kwaad
Of Verspaandonk uit zich zelf op het verkeerde pad terecht gekomen
is of dat hij een kwade genius had, is niet helemaal duidelijk.
Waarschijnlijk is het laatste het geval geweest en heeft die kwade
genius Adriaan Wachtelaar geheten, van 1677 tot 1725 werkzaam als
notaris te Bergeijk. Bij meerdere duistere praktijken zijn zij samen
betrokken geweest. In 1715 bijvoorbeeld bij het opstellen van het
testament van Maria Thomas van Riel. In eerste instantie had zij
daarvoor notaris Wachtelaar ontboden, maar die had de zaak aan
Verspaandonk overgelaten. Die zag de kans schoon om zichzelf tot
executeur-testamentair te benoemen, geheel buiten medeweten van de
testatrice om. Het bedrog kwam al snel uit, maar noch Verspaandonk
noch Wachtelaars werd er verder op aangesproken(SARE RA Bladel
invt.nr 39, d.d. 11 juni pag. 98 en 30 juli pag. 101, 1715). Tien
jaar later kwamen beide in opspraak naar aanleiding van de verkoop
van twee perceeltjes grond aan de Lokbossen. Of Wachtelaars er
daadwerkelijk iets mee te maken had blijft gissen. Waarschijnlijk
heeft Verspaandonk bepaalde stukken op naam van Wachtelaars
gefabriceerd die van a tot z verzonnen waren. Alle beschuldigingen
in de schepenprotocollen wijzen ook in de richting van Verspaandonk
(SARE RA Bladel invt.nr. 40, d.d. 8 en 31 januari en 7 en 15
februari 1725).(naar
boven)
Ingerekend en veroordeeld
Achteraf gezien mogen beide oplichters nog van geluk spreken dat het
zolang geduurd heeft voordat ze tegen de lamp liepen, maar in
februari 1725 was het zo ver. Op de 7e van die maand kwam er eerst
een arrestatiebevel tegen Wachtelaars en twee dagen later een voor
Verspaandonk. Het was afkomstig van de hoogste Brabantse
rechtsinstantie uit die tijd, de Raad van Brabant, die zijn zetel
had in het centrum van Den Haag (alle verdere gegevens zijn aan het
archief van die raad ontleend. RA Den Bosch notulen 1725 invt.nr.67.
resoluties 1722 - 1735 invt.nr. 5. en een afzonderlijk dossier
invt.nr.447 dossier 182). Onder handbereik bevond zich daar ook de
nog steeds bestaande Gevangenpoort, waar beide schavuiten opgesloten
diende te worden. Wachtelaars heeft men echter nooit te pakken
gekregen, Verspaandonk wel, op 21 februari 1725. Een gewoon proces
heeft laatstgenoemde echter niet gekregen. Voor verdachten van zijn
soort bestond er een buitengewone procedure, die even snel als
doeltreffend was. Op 27 februari 1725 begon men met het verhoor van
Verspaandonk in de Gevangenpoort. Om geen last te hebben van
ratelende koetsen die voorbij konden komen waren er van te voren
palen voor het gebouw neergezet om de doorgang te beletten. Nu
werkte er bij de Raad een procureur, Hoijer geheten, die
Verspaandonk vroeger wel eens in een civiele zaken had gediend en
herhaaldelijk met hem had gecorrespondeerd. Mogelijk bevatte die
correspondentie belastend materiaal. Op bevel van de Raad moesten de
stukken ter beschikking worden gesteld. Op 28 februari werden
bovendien nog 8 getuigen uit Reusel opgeroepen en daarnaast nog de
vorster Willem Verhoeven uit Bladel. Twee weken later arriveerden
zij in Den Haag, waar ze op 19 maart met Verspaandonk werden
geconfronteerd. Ook meegekomen was Maria Fabrij, in de stukken ook
aangeduid als Maria Jan Joosten. In 1716 was Verspaandonk namelijk
hertrouwd. Sindsdien waren er 5 jongere kinderen bijgekomen, waarvan
de jongste nog maar een paar weken oud was. Normaal gesproken zou
Maria Fabrij in zo'n situatie nooit zo'n verre reis hebben gemaakt,
maar nu haar man zich in zo'n benarde positie bevond lag dat anders.
Vanwege de Paasvakantie had de Raad tussen 22 maart en 10 april geen
zitting gehouden, waarna ziekte van een der Raadsheren nog eens voor
een extra vertraging zorgde. Op 16 april kon de zaak echter worden
hervat en eigelijk ook weer meteen worden gesloten, omdat
Verspaandonk alles meteen bekende. De dag daarop bracht de Advocaat
Fiscaal een preadvies uit, wat twee dagen later werd gevolgd door
een vonnis van de Raad. De inhoud daarvan is in de notulen niet
rechtstreeks te vinden, maar kan er wel uit worden afgeleid.
Procureur Hoijer kreeg namelijk de opdracht om na te gaan of de
vrouw van de gevangene nog in Den Haag was. Zo ja, dan kon zij
toestemming krijgen om haar man te zien en te spreken. Mocht ze
vertrokken zijn dan diende Hoijer haar hoe eerder hoe liever naar
Den Haag terug te halen. Dat kon maar één ding betekenen:
Verspaandonk zou op korte termijn ter dood worden gebracht. Op 23
april werd het vonnis nader geresumeerd en gearresteerd, waarbij
tevens werd besloten om het openbaar in Reusel en Bladel bekend te
maken, zodat eenieder kon zien dat de malafide door middel van de
strop om het leven gebracht zou worden. Restte nog één moeilijkheid:
het tijdstip der executie. Normaal gesproken was dat niet zo'n punt,
maar omdat de Hooge Raad van Holland en Zeeland ook net een
doodvonnis had te voltrekken en dat precies op dezelfde plaats,
moest er eerst een volgorde worden vastgesteld. Dat heeft het leven
van Verspaandonk met een dag verlengd, tot 27 april 1725. (naar
boven)
Op weg naar de dood
Voor de uitvoering van het vonnis werd Johan Herman Claaszen
aangezocht, meester vanden scherpen swaerde, te Haarlem. Zijn zwaard
had hij voor Verspaandonk natuurlijk niet nodig, zulks in
tegenstelling tot de persoon die hij daags tevoren op hetzelfde
schavot had te onthoofden. Een ladder en een touw waren voor Jantje
zonder ziel voldoende. Schrijnend mag het heten dat de veroordeelde
procureur zelf nog helemaal niet besefte wat hem boven het hoofd
hing. Tegenover decipier van de Voorpoort uitte ij zelfs zijn
verwondering dat de Raad zo treuzelde met het nemen van een
beslissing over zijn strafmaat. Zoveel kwaad had hij toch immers
niet op zijn geweten.
Op grond van die totaal verkeerde inschatting besloot de Raad
Verspaandonk vervroegd over te laten brengen naar de Treurkamer van
de gevangenis, zodat hij alvast enig begrip zou krijgen over de erns
van de situatie. Op 26 april zou hem daar om 11 uur 's morgens de
dood worden aangezegt. Ondertussen werd er druk gewerkt aan de
voorbereiding van zijn executie. Zo mocht bijvoorbeeld niet vergeten
worden de nodige kussens op het schavot te leggen, bestemd voor de
predikant en ziekentrooster bij het doen van het laatste gebed. Bij
de vorige doodstrafvoltrekking had het daar namelijk aan ontbroken.
Ook ging er een opdracht uit naar een timmerman, J.Swaartveger
geheten, om een vurenhouten doodskist voor de gevangene te maken.
Verder werd de oudste predikant van Den Haag, Jacobus de Kempenaer,
ontboden om het aanzeggen van de dood en de geestelijke bijstand te
regelen. In twee Haagse kerken zou voor Verspaandonk gebeden worden,
Op de 25ste in de Grote of Sint Jacobskerk en de dag daarop in de
Hoogduitse kerk, die ook Engelse kerk werd genoemd en in fiete de
oude Gasthuiskapel aan het Noordeinde was. Daarvoor heeft De
Kempenaer de volgende bidbriefjes verspreid: "Wert een gebet
versoght voor een misdadighe die bij sententie vanden Edele Rade van
Brabant gecondemneert is om op morgen/overmorgen metter doot
gestraft te werden".
Ondertussen was ook Maria Fabrij weer in Den Haag gearriveerd om
haar man nog eenmal te mogen zien en spreken. Bij het aanzeggen van
de dood is zij niet aanwezig geweest, maar dat zal ze ook niet
hebben gewild. Plaatsgevonden heeft de aanzegging op de 26ste april,
door Willem Erpecum, Advocaat - Fiscaal van de Raad van Brabant,
Bonifacius van der Haer sr, griffier van de Raad en Johannes Witbol,
predikant.
Wetende dat hij toch zou gaan sterven verzocht Verspaandonk
vervolgens om bijstand door een katholieke geestelijke, maar dat
werd hem geweigerd. Wel kreeg zijn vrouw Toestemming om zich bij hem
te voegen. Later die dag heeft de veroordeelde Van Erpecum nog om
clementie met zijn vrouw en kinderen gevraagd, zodat die na zijn
dood nog iets zouden hebben om van te kunnen leven. In de daarop
volgende nacht heeft hij zijn testament gemaakt, twee keer achter
elkaar zelfs. In het verleden had hij dat wel vaker gedaan, meerdere
versies fabriceren van een en hetzelfde stuk en dat niet altijd met
de beste bedoelingen. Nu had bedriegerij echter geen zin meer en
kwam het aan op eerlijkheid. (naar
boven)
De executie.
Met het ochtendloren brak de dag van de executie aan. De galg stond
inmiddels al op het schavot, maar dan welzonder ladder. Toen de beul
daar op werd aangesproken schoof die de schuld op de timmerlui. Pas
na veel over en weer gepraat werd de zaak geregeld.
Om 11 uur in de morgen werd Verspaandonk met groot ceremonieel van
de Gevangenpoort afgehaald en naar het gebouw van de Raad van
Brabant gebracht om er zijn veroordeling officieel te horen
voorlezen. Daar was inmiddels onenigheid ontstaan over de vraag of
dat staande dan wel zittende diende te gebeuren. Gekozen werd voor
het eerste. Er moest behoorlijk met de meubels geschoven worden om
iedereen binnen te kunnen laten: Verspaandonk zelf, vastgeboeid aan
twee dienders; de provoost van de Raad van State, Hendrik van
Bronkhorst; Kamerbewaarder Wellenbergh; zes dienaren van de
Procureur Generaal van Holland met de nodige hellebaarden; dominee
Manger, op dat moment de Hoogduitse en tevens jongste predikant van
Den Haag en tot slot nog een ziekentrooster. Na het voorlezen van de
veroordeling werd het bevel tot executie gegeven, waarna
Verspaandonk onder begeleiding van tien hellebaardiers door de grote
poort van het Binnenhof naar het schavot werd geleid en opgehangen.
Nadat de wacht was afgetrokken werd het lijk in de loop van de
middag van de galg gehaald en in een vurenhouten kist gelegd die
timmerman Swaartveger daar inmiddels voor gemaakt had. Tot het
donker heeft die vervolgens in het gat onder de Gevangenpoort
gestaan, van waaruit in het holst van de nacht de begrafenis heeft
plaatsgevonden op het Nieuwe Kerkhof van Den Haag. Hendrik van
Bronkhorst had daar intussen op het stadhuis een gratis briefje voor
laten halen. Druk zal het op dei begrafenis niet geweest zijn, maar
één persoon zal er niet ontbroken hebben, Maria Fabrij , de vrouw
van de gehangene.
Terug in Reusel zal ze wel over de afschuwelijke week in Den Haag
verteld hebben, aan haar kinderen, aan de buren of wie er maar naar
wilde luisteren. Op die manier moet zij geprobeerd hebben de
verschrikkelijke herinneringen aan Jantje zonder Ziel van zich af te
zetten.
Voor Maria Fabrij had de zaak nog een hele nasleep, alles, maar dan
ook alles werd haar ontnomen getuigen de volgende documenten:
SARE RA Bladel invt.nr.40
op 24 maart 1725 folio 315v - 316
20 april 1725 folio 316v
1 mei 1725 folio 317 - 319v
20 juni 1725 folio 322v - 325
25 juni 1725 folio 325 - 325v
Op 23 0ktober 1730 begint zij een nieuw leven en hertrouwd zij met
Jan Huijbreghts waarvan zij nog drie kinderen krijgt. Op 28 juli
1760 overlijdt zij te Reusel.(naar
boven) |